Gijs loopt via het Stadsleerbedrijf stage bij LEVgroep. Elke week gaat hij op bezoek bij mevrouw Heymering om samen te kletsen. Gijs vertelt daarover: “De eerste dag dat ik binnenkwam, vond ik het wel spannend. Gelukkig ging er een coach mee, dat was wel fijn. Als je bij nieuwe mensen binnenkomt, is het altijd even wennen van hoe gaat dat.” “Maar het valt best mee, hè?” vult mevrouw Heymering aan. “Ja, als je vaker komt, is het vertrouwder. We praten voornamelijk over wat zij heeft meegemaakt in de week. En dan probeer ik haar advies te geven.” Daarop schiet mevrouw Heymering in een schaterlach: “Haha! Ik had gekookt, vissoep, toen zei hij je krijgt een zeven. Dan is er nog ruimte om bij te stellen. Ik ga met mijn zelfgekookte vissoep naar een kok. Hij zegt; "je krijgt een negen, niks meer aan toevoegen.” “Ja”, zegt Gijs, “je moet wel altijd ruimte hebben voor verbetering.” Mevrouw Heymering knikt instemmend “Ja, het is opbouwend.”
Na deze korte onderbreking vertelt Gijs verder: “Ik krijg hier elke week eten.” “En is dat lekker?”, vraagt mevrouw Heymering. Waarop Gijs antwoordt: “Ja, soms ook wel een tien hoor”. Af en toe helpt Gijs met koken. Mevrouw Heymering: “Als ik kook zeg ik: "je bent het slachtoffer van mijn kookkunsten. Hij heeft het overleefd. Ja, hij is een lieve jongen hoor. Zit niks kwaads in. We praten over wat ik meemaak, wat hij meemaakt. Over alles. We komen tijd tekort.”
Zowel Gijs als mevrouw Heymering vinden het belangrijk om mensen te helpen. Mevrouw Heymering zegt daarover: “Ik stel me altijd open als ze plaatsen zoeken voor LEVgroep. Dat doe ik ook in het ziekenhuis als iemand het nog moet leren. Zij moeten ook iemand hebben waarbij ze het kunnen leren.” Gijs: “Ik vind het leuk dat je bij mensen komt en dan met elkaar kan praten over hoe het gaat. Zo kun je die mensen weer helpen.” Ze zijn erg tevreden over de stage. Gijs: “Ik vind het een heel goed initiatief. Ik ben goed gematcht.” Mevrouw Heymering: “We zijn gelukkig met elkaar, dat kan niet beter. Het gaat altijd goed, daar kan ik niks van zeggen. Hij is gelukkig met mij en ik heb er weer een zoon bij.” Na deze mooie woorden, sluit ze af met: “Ik leer ‘m ook dansen, hè. Ik heb hele mooie muziek. Dat zet ik dan op en dan zegt ‘ie dat hij niet kan dansen. Kunnen jullie dansen? Een beetje zo op de maat?”